De schol leeft gewoonlijk op een zanderige bodem, op 1 - 250 meter diepte (meestal op 10 - 15 meter).
Jonge exemplaren kunnen het in water met een laag zoutgehalte goed uithoudenen zwemmen zelfs wel de rivieren op.
De paaitijd is van januari tot mei.
De eitjes en de larven drijven aanvankelijk in de bovenste waterlagen.
Wanneer de jonge visjes 13 - 17 mm lang zijn, gaan ze naar de bodem.
In het zuidelijkdeel van het verspreidingsgebied worden de mannetjes op 3 tot 6 jarige leeftijdgeslachtsrijp en in het zuidelijk deel op 8 tot 10 jarige leeftijd. Bij de vrouwtjes duurt het ongeveer een jaar langer voor ze geslachtsrijp zijn. Een schol kan 25 - 30 jaar oud worden.
Hij eet vooral tweekleppige schaaldieren, waarvan hij de schelpen breekt met de sterke tanden in de keelholte. Ook jaagt hij wel op visjes, die vlak boven de bodem rondzwemmen.
Voor de Nederlandse visserijvloot is de schol van groot economisch belang.
Lengte: 40 - 60 cm, max. 90 - 100 cm.
Gewicht: 1 - 3 kg, max. 7 kg.